Repertorium Hulthem

Noch een vriendelike

Hulthem-Nr: 
78  (f. 69rb,18-69va,14)
Opschrift: 
Noch een vriendelike salwt van minnen ·lxxviij·
Incipit: 
Scone joncfrouwe wel gheraect In allen doghden vol maect
Explicit: 
Ay lief ic beuele ·v· gode Peinst om mi ic ben in node
Afrondingsformule: 
Item ·xxxij· verse
Weergave inhoud: 
Schone jonkvrouw, u die sierlijk zijt, volmaakt in deugdzaamheid, edel, bescheiden van aard, hoofs, kuis, goedertieren, welbespraakt en beschaafd. De deugden, waar God u mee gezegend heeft, kan ik niet genoeg prijzen. Gegroet, lief, hoewel ik u niet waardig ben, wil ik toch voor eeuwig uw dienaar zijn. God geve u geluk en eer. Boven allen die ik ken groet ik u, jonkvrouw. Ik heb u getrouw lief en mijn hart is altijd bij u. In zwaar gepeins gaan mijn dagen voorbij. Ik wens u voorspoed boven alle anderen. Moge God mij nooit een ander hart of andere gedachten geven. Of ik nu win of verlies, ik zal altijd de uwe blijven. Ach, geef me hoop door uw goedgunstigheid. U beheerst al mijn gedachten, koningin van mijn hart. Ach lief, God zegene u. Denk aan mij, ik ben ziek van verlangen naar u.
Auteurs: 
Anoniem?
Anoniem?
Datering: onbekend
Toeschrijving van auteurschap onzeker of wordt betwijfeld. Dit is met name het geval voor de 49 teksteenheden die door Van Eeghem zijn toegeschreven aan Jan Dille (zie Jan Dille?).
Jan Dille?
Jan Dille?
Datering: onbekend
49 teksteenheden toegeschreven door Van Eeghem aan Jan Dille. Betwijfeld (en voor de abele spelen weerlegd) door Van Mierlo. - Nr. 68 toegeschreven door Jonckbloet aan Jan van Hollant en door Van Eeghem aan Jan Dille.
Secundaire literatuur
W. van Eeghem, Brusselse dichters. Brussel (Simon Stevin) 1958-1963. 5 dln.: dl. 3 passim, en p. 184 voor nr. 68.
J. van Mierlo, 'Is Jan Dille de dichter van onze abele spelen?'. In: Versl. & meded. van de Kon. Vl. Acad. voor taal- en letterkunde 1957, p. 65-83.
W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst. Amsterdam (Van Kampen) 1851-1855. 3 dln.: dl. 3 p. 305
Tekstsoort: 
Minnerede (Brandis 1968), minnebrief.
Vorm: 
rijm: aabb
Lengte: 
32 vss.
Aanvullende informatie: 
Initiaal-S 2 regels hoog. ─ Herhaling van rijmwoordcombinaties van nr. 77 vss. 13/14, 17/18, 3/4 en 21/22, 29/30 in nr. 78 resp. vss. 15/16, 21/22, 19/20, 47/48; onzuiver rijm vss. 5/6.
Petit-Nommer(s): 
738
Edities: 
Brinkman/Schenkel 1999 , band 1 p. 416-417
Brinkman/Schenkel 1999 H. Brinkman & J. Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623. Diplomatische editie bezorgd door -. Hilversum (Verloren) 1999. 2 banden. Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden 7/1-2.
Van Eeghem 1958-1963 , dl. 3 p. 178 (fragment)
Van Eeghem 1958-1963 W. van Eeghem, Brusselse dichters. Brussel (Simon Stevin) 1958-1963. 5 dln.
Serrure 1855 , p. 367-368
Serrure 1855 C.P. Serrure (ed.), 'Kleine gedichten uit de dertiende en veertiende eeuwen'. In: Vaderlandsch museum 1 (1855), p. 41-99 en 296-401.
Secundaire literatuur: 
Brandis 1968 , p. 63 (80)
Brandis 1968 T. Brandis, Mittelhochdeutsche, mittelniederdeutsche und mittelniederländische Minnereden. München (Beck) 1968. Münchener Texte und Untersuchungen zur deutschen Literatur des Mittelalters 25.
Van Eeghem 1954 , dl. 3 p. 178, 179, 184 n. 1
Van Eeghem 1954 W. van Eeghem, 'Lexicologische sprokkelingen'. In: Versl. & meded. van de Kon. Vl. Acad. voor taal- en letterkunde 1954, p. 399-421.
Eggen 1981 , (scriptie)
Eggen 1981 D. Eggen, Vier minnegroeten uit het Hulthemse handschrift. (Ongepubl. doctoraalscriptie, te raadplegen bij de V.U. Amsterdam, afd. Letterkunde).
Kors 1993 , p. 67-69
Kors 1993 M.M. Kors, 'Epistolaire aspecten van de geestelijke brief (ca. 1350-1550)'. In: Th. Mertens e.a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam (Prometheus) 1993, p. 52-69 en 380-388. Nederlandse cultuur en literatuur in de Middeleeuwen 8.
Meyer 1899
Meyer 1899 E. Meyer, Die gereimten Liebesbriefe des deutschen Mittelalters. Marburg (Elwert) 1899. Inaug. Diss. Marburg 1898.
Van Oostrom 1977-...
Van Oostrom 1977-... F.P. van Oostrom, 'Brief, Briefliteratur, Briefsammlungen: II Mittelniederländische Sprache und Literatur'. In: R. Auty e.a. (Hrsg.), Lexikon des Mittelalters. München etc. (Artemis) 1977-... . ... dln. Dl. 2, kol. 666.
Ritter 1897
Ritter 1897 A. Ritter, Altschwäbische Liebesbriefe. Eine Studie zur Geschichte der Liebespoësie. Graz (Styria) 1897. Grazer Studien zur deutschen Philologie.
Schnell 1985
Schnell 1985 R. Schnell, Causa amoris: Liebeskonzeption und Liebesdarstellung in den mittelalterlichen Literatur. Bern (Francke) 1985. Bibliotheca Germanica.
Schulz-Grobert 1993 , p. 187
Schulz-Grobert 1993 J. Schulz-Grobert, Deutsche Liebesbriefe in spätmittelalterlichen Handschriften. Untersuchungen zur Überlieferung einer anonymen Kleinform der Reimpaardichtung. Tübingen (Niemeyer) 1993. Germanischen Forschungen neu Folge 72.
Snellaert 1838 , p. 74-75
Snellaert 1838 F.A. Snellaert, Verhandeling over de Nederlandsche dichtkunst in België, sedert hare eerste opkomst tot de dood van Albert en Isabella. Brussel (Hayez) 1838.
Parallellen en varianten: 
(a) vss. 1-44  's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 2  [1375 - 1425] , 2x: f. 3va en f. 26va (variant)
's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 2
(olim 721, olim AA 64)
Post quem: 1375
Ante quem: 1425
Datering: ca. 1400
Overeenkomst met Hulthem-nr(s): 25,  48,  49,  50,  51,  78,  (2x) 79,  117,  121,  129,  154,  157
(b) vss. 1-44  Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, II 144  [1400 - 1700] , f. 63v-64r (variant)
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, II 144
Post quem: 1400
Ante quem: 1700
Datering: 15e eeuw, deels 16e/17e eeuw
Overeenkomst met Hulthem-nr(s): 47C,  53,  70,  78,  113,  115,  127
Zie: 
Kossmann 1940 , p. 16, 61 (a)
Kossmann 1940 E.F. Kossmann, Die Haager Liederhandschrift. Faksimile des Originals mit Einleitung und Transskription. Hrsg. von ─. 's-Gravenhage (Martinus Nijhoff) 1940.
Priebsch 1906-1907 , p. 448 (b)
Priebsch 1906-1907 R. Priebsch, 'Aus deutschen Handschriften der königlichen Bibliothek zu Brüssel'. In: Zeitschrift für deutsche Philologie 38 (1906), p. 301-333 en p. 436-467; 39 (1907), p. 156-179.