Repertorium Hulthem
Staet vaste het waeyt sere
Hulthem-Nr:
184
(f. 184vb,12-185rb,16)
Afbeelding:
Foto van f. 185r
Opschrift:
Staet vaste het waeyt sere
ghemaect op ghestadecheit
Incipit:
Bouen al soe dunct mi goet
Ghestadecheit daer mense dreecht
Explicit:
Dat ·v· dese wint niet omme en kere
Staet vaste het wayt sere
Afrondingsformule:
Nota ·lxxxvij· verse
Weergave inhoud:
De allerbeste levenshouding is het beoefenen van de standvastigheid, maar ik weet niet wie dat tegenwoordig nog doet. Ze lijkt wel afgeschaft en verworpen. Sta stevig, het waait hevig. Deze wind heeft de standvastigheid verdreven en wie zich laat meevoeren loopt gevaar. Ik merk er wispelturigheid in met moord, ruzie en onvrede als resultaat. Het hart van jonkvrouwen neigt, dunk me, naar deze wind, want ze pogen niet anders dan de mannen te bedriegen en vrezen niet door hun misstap verdoemd te worden. Niets zo zuiver op aarde als jonkvrouwen, rein van hart en vastberaden, maar die vindt men zelden of niet. Pas op, minnaar, jonkvrouwen zijn weinig trouw en waaien met alle winden mee. Heerlijk zou het zijn als ze dat nalieten en standvastig in de liefde waren. Zet uw zinnen erop standvastig te blijven. Dat zal u voordeel opleveren in plaats van verdriet. Houd uw hart onwrikbaar op deze koers, dan wordt u in een stevige storm niet omver geblazen. Sta stevig, het waait hevig!
Auteurs:
Anoniem?
Anoniem?
Datering: onbekend
Toeschrijving van auteurschap onzeker of wordt betwijfeld. Dit is met name het geval voor de 49 teksteenheden die door Van Eeghem zijn toegeschreven aan Jan Dille (zie Jan Dille?).
Jan Dille?
Jan Dille?
Datering: onbekend
49 teksteenheden toegeschreven door Van Eeghem aan Jan Dille. Betwijfeld (en voor de abele spelen weerlegd) door Van Mierlo. - Nr. 68 toegeschreven door Jonckbloet aan Jan van Hollant en door Van Eeghem aan Jan Dille.
Secundaire literatuur
W. van Eeghem, Brusselse dichters. Brussel (Simon Stevin) 1958-1963. 5 dln.: dl. 3 passim, en p. 184 voor nr. 68.
J. van Mierlo, 'Is Jan Dille de dichter van onze abele spelen?'. In: Versl. & meded. van de Kon. Vl. Acad. voor taal- en letterkunde 1957, p. 65-83.
W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst. Amsterdam (Van Kampen) 1851-1855. 3 dln.: dl. 3 p. 305
Tekstsoort:
Pseudo-ballade (Willaert 1992B), profaan-ethische sproke (Hogenelst 1997), leerdicht.
Lengte:
87 vss., 7 strofen van 11 en 1 strofe van 10 regels
Aanvullende informatie:
Initiaal-B 2 regels hoog, lombarden (1 regel hoog) om de 11 regels, Nota met horizontale streep gerubriceerd. ─ Acrostichon BEATRIIS (Willaert 1986); stokregel: Staet vaste het wayt sere, komt ook voor als nr. 148 spreuk 145. ─ Strofenindeling gebaseerd op rijmschema en lombarden. Gelet op het rijmschema mankeert na vs. 17 een vers. Onzuiver rijm: vss. 82/84.
Edities:
Brinkman/Schenkel 1999
, band 2 p. 957-960
Brinkman/Schenkel 1999
H. Brinkman & J. Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623. Diplomatische editie bezorgd door -. Hilversum (Verloren) 1999. 2 banden. Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden 7/1-2.
Van Eeghem 1958-1963
, dl. 3 p. 162-166
Van Eeghem 1958-1963
W. van Eeghem, Brusselse dichters. Brussel (Simon Stevin) 1958-1963. 5 dln.
Serrure 1855
, p. 359-361
Serrure 1855
C.P. Serrure (ed.), 'Kleine gedichten uit de dertiende en veertiende eeuwen'. In: Vaderlandsch museum 1 (1855), p. 41-99 en 296-401.
Secundaire literatuur:
Van Eeghem 1958-1963
, dl. 3 p. 162-166, 168
Van Eeghem 1958-1963
W. van Eeghem, Brusselse dichters. Brussel (Simon Stevin) 1958-1963. 5 dln.
Hogenelst 1997
, dl. 2 p. 140-141 (192)
Hogenelst 1997
D. Hogenelst, Sprekers en sproken. Inleiding op en repertorium van de Middelnederlandse sproke. Amsterdam (Prometheus) 1997. 2 dln. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 15. Diss. Leiden.
Oosterman 1995A
, p. 389 n. 123, 393 n. 180
Oosterman 1995A
J.B. Oosterman, De gratie van het gebed. Overlevering en functie van Middelnederlandse berijmde gebeden. Amsterdam (Prometheus) 1995. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 12. Diss. Leiden.
Rheinheimer 1975
, p. 213
Rheinheimer 1975
M. Rheinheimer, Rheinische Minnereden. Untersuchungen und Edition. Göppingen (Kümmerle) 1975. Göppinger Arbeiten zur Germanistik 144.
Willaert 1986
, p. 94
Willaert 1986
F. Willaert, 'Vier acrostichons in het Haagse liederhandschrift'. In: G. van Eemeren en F. Willaert (red.), 't Ondersoeck leert. Studies over middeleeuwse en 17de-eeuwse literatuur ter nagedachtenis van prof. dr. L. Rens. Leuven etc. (Acco) 1986, p. 93-104.
Willaert 1992B
, p. 354 n. 65
Willaert 1992B
F. Willaert, 'Het zingende hof. Ontstaan, vertolking en onthaal van hoofse minnelyriek omstreeks 1400'. In: F. Willaert e.a., Een zoet akkoord. Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen. Amsterdam (Prometheus) 1992, p. 109-122 en 348-359. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 7.
Parallellen en varianten:
(a) vss. 1-87
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.659-61
[1450 - 1475]
, f. 29rb-30ra (langere variant)
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.659-61
(olim 198)
Post quem: 1450
Ante quem: 1475
Datering: 1469
Overeenkomst met Hulthem-nr(s):
25,
102,
166,
177,
184,
189
(b) vss. 1-87
's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 6
[1475 - 1500]
, f. 49va-50va (langere variant)
's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 128 E 6
(olim AA 70)
Post quem: 1475
Ante quem: 1500
Datering: ca. 1480
Overeenkomst met Hulthem-nr(s):
25,
102,
108,
spr. 5
158,
162,
166,
177,
184,
192
Zie:
Bisschop 1870
, p. 103-105 (a-b)
Bisschop 1870
W. Bisschop & E. Verwijs, Gedichten van Willem van Hildegaersberch. Vanwege de Mij. der Ned. letterkunde te Leiden uitgegeven door ─. 's-Gravenhage (Nijhoff) 1870. [Fotogr. herdruk Utrecht (HES) 1981].