Repertorium Hulthem
Den hoet van minnen ·xiij·
Hulthem-Nr:
13
(f. 25va,1-26ra,17)
Opschrift:
Den hoet van minnen ·xiij·
Incipit:
Het woende te bruesel in die stat
Ene joncfrouwe die mi bat
Explicit:
Die met herten minde fijn
Sijn soete lief sijn minnekijn
Afrondingsformule:
Explicit
Item desen sproke · Het woende te brue //
sel in destat houdt---C·verse ende·ij·
Weergave inhoud:
Op verzoek van een Brusselse jonkvrouw heb ik dit gedicht gemaakt. Het kostte mij moeite, maar ik heb geleerd dat gedienstigheid aan een hoofse jonkvrouw nooit onbeloond blijft. Ik heb vaak horen vertellen, dat jonkvrouwen er eer mee inleggen de krans van minnebloemen te dragen. De eerste bloem is de violette van de smetteloosheid, de tweede is de corsouwe [madeliefje] van de hoofse eenvoud, de derde is de goutbloeme van de goedgunstigheid, de vierde de corenbloeme van goede manieren, de vijfde de acoleye van de ootmoed, de zesde de lylye van de ingetogenheid en tot slot de rose van het hopende, milde hart. Deze krans is alleen bestemd voor degene die zonder list of bedrog bemint. De ontrouwen mogen er niet eens naar kijken: zij zouden door de geur worden gedood. Dank aan allen die aan deze deugdenkrans begonnen. Al zien zij die oprecht en trouw beminnen, tot hun verdriet hun lief niet altijd met de ogen, dan toch met hun hart. Hun leed zal in veelvoud beloond worden. Iemand die liefheeft met een zuiver hart is hierin nog nooit bedrogen.
Auteurs:
Anoniem?
Anoniem?
Datering: onbekend
Toeschrijving van auteurschap onzeker of wordt betwijfeld. Dit is met name het geval voor de 49 teksteenheden die door Van Eeghem zijn toegeschreven aan Jan Dille (zie Jan Dille?).
Jan Dille?
Jan Dille?
Datering: onbekend
49 teksteenheden toegeschreven door Van Eeghem aan Jan Dille. Betwijfeld (en voor de abele spelen weerlegd) door Van Mierlo. - Nr. 68 toegeschreven door Jonckbloet aan Jan van Hollant en door Van Eeghem aan Jan Dille.
Secundaire literatuur
W. van Eeghem, Brusselse dichters. Brussel (Simon Stevin) 1958-1963. 5 dln.: dl. 3 passim, en p. 184 voor nr. 68.
J. van Mierlo, 'Is Jan Dille de dichter van onze abele spelen?'. In: Versl. & meded. van de Kon. Vl. Acad. voor taal- en letterkunde 1957, p. 65-83.
W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst. Amsterdam (Van Kampen) 1851-1855. 3 dln.: dl. 3 p. 305
Tekstsoort:
Sproke (volgens afrondingsformule); minnerede (Brandis 1968, Hogenelst 1997), allegorische tekst.
Aanvullende informatie:
Initiaal-H 2 regels hoog, lombarden (1 regel hoog) op onregelmatige plaatsen. ─ Lombarden vss. 19, 25, 33, 39, 47, 57, 69, 79: structurering per bloem en de hele hoet tot slot. Onzuiver rijm: vss. 7/8 en 63/64. Herhaling van rijmklank: vss. 7/8 en 79/80, 17/18 en 55/56, 43/44 en 81/82, 61/62 en 101/102; herhaling van rijmwoordcombinaties: vss. 13/14 en 99/100, 23/24 en 27/28, 33/34 en 47/48, 85/86 en 93/94.
Edities:
Brinkman/Schenkel 1999
, band 1 p. 224-227
Brinkman/Schenkel 1999
H. Brinkman & J. Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623. Diplomatische editie bezorgd door -. Hilversum (Verloren) 1999. 2 banden. Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden 7/1-2.
Negen teksten 1980
, p. 1-10
Negen teksten 1980
Negen teksten uit het handschrift-Van Hulthem. Eindverslagen van het werkcollege Middelnederlandse letterkunde voor tweedejaarsstudenten. Utrecht 1980 [Interne publ. De Vooys].
Serrure 1855
, p. 384-386
Serrure 1855
C.P. Serrure (ed.), 'Kleine gedichten uit de dertiende en veertiende eeuwen'. In: Vaderlandsch museum 1 (1855), p. 41-99 en 296-401.
Secundaire literatuur:
Van Anrooij 1991
, p. 190
Van Anrooij 1991
W. van Anrooij & A.M.J. van Buuren, ''sLevens felheid in één band: het handschrift-Van Hulthem'. In: H. Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen. Amsterdam (Prometheus) 1991, p. 184-199 en 385-391. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 4.
Brandis 1968
, p. 139 (365)
Brandis 1968
T. Brandis, Mittelhochdeutsche, mittelniederdeutsche und mittelniederländische Minnereden. München (Beck) 1968. Münchener Texte und Untersuchungen zur deutschen Literatur des Mittelalters 25.
Van Eeghem 1958-1963
, dl. 3 p. 171-172, 179
Van Eeghem 1958-1963
W. van Eeghem, Brusselse dichters. Brussel (Simon Stevin) 1958-1963. 5 dln.
Glier 1971
, p. 278-279 n. 218
Glier 1971
I. Glier, Artes amandi. Untersuchung zu Geschichte, Überlieferung und Typologie der deutschen Minnereden. München (Beck) 1971. Münchener Texte und Untersuchungen zur deutschen Literatur des Mittelalters Bd. 34.
Hogenelst 1997
, dl. 2 p. 41-42 (40)
Hogenelst 1997
D. Hogenelst, Sprekers en sproken. Inleiding op en repertorium van de Middelnederlandse sproke. Amsterdam (Prometheus) 1997. 2 dln. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen 15. Diss. Leiden.
Lakerfeld
, (scriptie)
Lakerfeld
Th. Lakerfeld, Den hoet van minnen. (Ongepubl. doctoraalscriptie, te raadplegen bij de Universiteit van Amsterdam, Documentatiecentrum Nederlandse Letterkunde, nr. 902).
Van Oostrom 1988
, p. 323 n. 15
Van Oostrom 1988
F.P. van Oostrom, Het woord van eer. Literatuur aan het Hollandse hof omstreeks 1400. 2e dr. Amsterdam (Meulenhoff) 1988.
Ramondt 1942C
, p. 303
Ramondt 1942C
M. Ramondt, 'De Middelnederlandse sproken in hun verhouding tot de werkelijkheid en de Duitse literatuur'. In: Neophilologus 27 (1942), p. 300-312.
Schnell 1985
Schnell 1985
R. Schnell, Causa amoris: Liebeskonzeption und Liebesdarstellung in den mittelalterlichen Literatur. Bern (Francke) 1985. Bibliotheca Germanica.
Te Winkel 1922-1927
, dl. 2 p. 94
Te Winkel 1922-1927
J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. 2e dr. Haarlem (Bohn) 1922-1927. 7 dln. [Ongew. herdr. Utrecht etc., 1973].
Parallellen en varianten:
─